Ons eerste Pingo-onderzoek
Vrijdag 15 september hadden de vrijwilligers van de natuurvereniging met Anja Verbers en medewerkers van Landschapsbeheer Drenthe een onderzoek naar mogelijke pingoruïnes.
Pingoruïnes zijn ontstaan in de laatste ijstijd. Toen bleef de bodem ’s zomers en ’s winters bevroren (permafrost) en op sommige plaatsen kwam water uit de bodem omhoog dat bevroor en grote ijslenzen vormde. Deze lenzen werden steeds groter en drukten de bodem omhoog waardoor heuvels ontstonden. De omhoog gedrukte bodem barstte en delen ervan gleden van de gevormde heuvel omlaag en vormden een wal rond de heuvel. Aan het eind van de ijstijd (+ 15.000 jaar geleden) smolt langzaam de grote ijslens, waardoor er een enorme kom (met een diepte van soms vele meters) met water ontstond met soms de genoemde wal er nog om heen. Langzaam vormde zich meestal in het water veen dat de kom langzaam vulde. Deze plekken zijn nu vaak nat, soms met een meertje en vaak hebben mensen er turf gestoken. Het veen vormt eigenlijk een rijk archief van de laatste vijftienduizend jaar aan vegetatieresten.
Aan de hand van luchtopnamen heeft men een groot aantal mogelijke pingoruïnes in kaart gebracht, waaronder ook een aantal bij Zuidwolde.
Onze locatie was aan de oostkant van de Slagenweg nr. 7. Als je goed kijkt, zie je dat het gebied daar een enorme kom vormt. Aan de noordkant ligt een bosje waar de vader van Jan Katerberg nog turf heeft gestoken. We begonnen met de grondboor. Deze grondboor werd steeds met verlengstukken uitgebreid. Je kunt zelfs een diepte van twintig meter bereiken. Steeds werd de opgeboorde grond uit de boor gehaald en langs een meetlint gelegd, zodat we een profiel kregen van de opeenvolgende grondlagen. Alles werd nauwkeurig bekeken en omschreven.
Na de zwarte grond kwamen we na een mengsel van leem en zand bij een diepte van 78 cm op veengrond uit. Nu werd een veenguts aangekoppeld (een open buis die je zo door de veenlaag kunt drukken). Ook deze veenmonsters kwamen langs het meetlint te liggen. We zagen ook gyttja, veen waarin we horizontale blaadjes herkenden, waaruit bleek dat er toen stilstaand water was. Op een diepte van 137 cm volgde zandig veen waarna dekzanden volgden. Op 170 cm diepte kwam lemig zand naar boven en op 175 cm diepte volgde groengrijs keileem, een afzetting uit een veel oudere ijstijd.
We kwamen helaas tot de conclusie dat dit geen pingo was geweest. Dan hadden we een veenlaag van verscheidene meters moeten aantreffen. Misschien dat het een uitblazingskom is geweest (waarbij denkzanden werden weggeblazen tot de natte grond).
Twintig meter verder werd nogmaals een boring gedaan, met globaal hetzelfde resultaat.
Na een tocht over de ontzettend drassige akkers kwamen we in een bossage aan de zuidkant van het terrein waar het drassig was en waar zich een meertje bevindt. Hier vonden we na 50 cm reeds veen (gyttja), maar spoedig volgde lemig zand. Als extra keerden we terug naar ons uitgangspunt en verrichtten we nog een boring in het bosje van Katerberg. Ook dit bleek geen pingo te zijn geweest.
Voor pingojagers misschien een teleurstelling maar het was een boeiende ervaring door middel van de vele lagen in de geschiedenis te kijken van vele duizenden jaren.
Albert Scholtheis
 |
 |
Anja Verbers legt uit wat de bedoeling is van het onderzoek en hoe we te werk gaan.
|
De eerste keer gaat de boor de grond in.
|
 |
 |
Het zand wordt gedroogd om te bepalen wat voor zand het is.
|
Aan de hand van een schaalverdeling wordt de grootte van de zandkorrels gemeten.
|
 |
 |
Het materiaal uit de diepe boor wordt beoordeeld.
|
Veen zoals het uit de grond komt.
|
|